Posts tonen met het label boeken. Alle posts tonen
Posts tonen met het label boeken. Alle posts tonen

woensdag 12 januari 2011

The Old Man and the Sea.

"He always thought of the sea as la mar which is what people call her in Spanish when they love her. Sometimes those who love her say bad things of her but they are always said as though she were a woman. Some of the younger fishermen, those who used buoys as floats for their lines and had motor-boats, bought when shark livers had brought much money, spoke of her as el mar which is masculine. They spoke of her as a contestant or a place or even an enemy. But the old man always thought of her as feminine and as something that gave or withheld great favours, and if she did wild or wicked things it was because she could not help them. The moon affects her as it does a woman, he thought."

























Dit weekend heb ik Ernest Hemingways The Old Man and the Sea eens van de plank naast m'n bed gehaald als wapen tegen een tot dan toe slapeloze nacht. Het boek lag er sinds grofweg afgelopen Sinterklaas op me te wachten, half verscholen tussen een willekeurige Gierach, Moby Dick van Melville en Bram Stokers Dracula. In tegenstelling tot de doorgaans veel diversere romans die in m'n tas zitten om de dagelijkse treinritten te veraangenamen, ligt er op deze plank eigenlijk altijd een combinatie van visliteratuur en literaire klassiekers. In dit geval dus tevens literaire klassiekers die met vissen te maken hebben, al is dat geen vereiste; in Dracula wordt er niet gevist voor zover ik me kan herinneren. De eerlijkheid gebiedt me alleen wel te zeggen dat Dracula daar al een maand of twee ergens halverwege opengeslagen ligt, en bijvoorbeeld John Gierachs Trout Bum in diezelfde tijd al een keer of drie van de boekenkast beneden naar dit bewuste plankje is verhuisd.

Maar dat terzijde. The Old Man and the Sea dus. Hemingway vertelt het verhaal van een stokoude Cubaanse visser die na 84 dagen niks gevangen te hebben, op de 85ste dag midden op zee een monster van een marlijn haakt op één van de uit zijn kleine vissersbootje uitgelegde handlijnen. Twee dagen en twee nachten lang leveren de oude man en de vis een nagenoeg gelijke strijd, alvorens de man de vis, die hij inmiddels als zijn gelijke en zijn broeder ziet, eindelijk langszij krijgt en hem met zijn harpoen weet te doden. Met de vis aan zijn bootje gebonden begint de oude man aan zijn tocht terug naar de haven, wetende dat deze vangst hem goed geld zal opleveren en vele monden zal voeden. Deze gedachte wordt echter al snel overschaduwd door de realisatie dat eigenlijk geen enkel mens waardig is een dergelijk nobel en dapper wezen te eten. Zover komt het dan ook niet. De dode marlijn trekt al snel de aandacht van haaien en hoewel de man ze lange tijd weg kan houden, moet hij uiteindelijk lijdzaam toezien hoe de haaien uiteindelijk niets dan het karkas van de marlijn overlaten en de zee zo weer terugneemt wat haar toebehoorde. Volledig uitgeput zeilt de oude man terug naar het vasteland, het geraamte van zijn vangst nog aan de boot gebonden.

Een machtig en ijzersterk geschreven verhaal, waarin mannelijke heldendom en verbondenheid met de natuur -de zee en het water specifiek- de grote thema's vormen. Het is het verhaal dat elke visser eigenlijk had willen vertellen als hij bij thuiskomst de lucht-accordeon bespeelt om vrienden en familie een idee te geven van het monster dat hij die dag bedwongen heeft. De epische strijd op leven en dood tussen visser en vis, tegelijkertijd als broeders verbonden.

De editie die die bewuste 5 december in mijn bezit is gekomen is er eentje uit 1955 (het boek verscheen voor het eerst in 1952) en is voorzien van prachtige illustraties van C.F. Tunnicliffe en Raymond Sheppard. Aardig detail, zo leert een noot van de uitgever voorin het boek, beide illustratoren hadden aanvankelijk de opdracht gekregen het verhaal volledig te illustreren, waarna de uitgever een keuze voor het werk van één van de heren zou maken. Deze vond de interpretaties van beide tekenaars echter dermate kwalitatief en interessant dat de tekeningen van zowel Tunnicliffe als Sheppard de uiteindelijke uitgave sieren. En hoe. Kijk ende kwijl.



































































"I do not understand these things, he thought. But it is good that we do not have to try to kill the sun or the moon or the stars. It is enough to live on the sea and kill our true brothers."

vrijdag 10 september 2010

Lijstjes.


Eigenlijk wilde ik deze post beginnen met een Top-5-Iron-Maiden-albums-met-Bruce Dickinson-op-zang. Leek me bij uitstek de manier om het dwangmatige, betweterige en totaal introverte karakter van persoonlijke favorietenlijstjes te illustreren. Mocht u een negatieve ondertoon in deze omschrijving lezen, dan heeft dat uiteraard niets te maken met het feit dat het me ietwat frustreert dat ik het gewoon niet voor elkaar kreeg dat lijstje te maken. Ik had voor het verhaal kunnen doen alsof natuurlijk. Vissers zijn immers berucht om hun leugenaarskunsten. Toegegeven, de clichématige accordeonbewegingen zijn ook mij niet geheel vreemd in niet-vissend gezelschap. Ik kan achteraf immers vaak mezélf niet eens overtuigen van het feit dat het onderwerp (in de meeste goede visverhalen is de visser hooguit de bijwoordelijke bepaling) van het heldenepos waarin ik kort ervoor deelnam hooguit 35 cm lang was. Hier streef ik echter naar volledige accuratesse in de verslaggeving. Simpelweg omdat het verhaal per definitie toch altijd beter is dan het kille, in drie decimalen achter de komma uitgedrukte eindresultaat.
Lijstjes dus. Ik kan me het moment niet herinneren dat de entiteit "vis" uit het rijtje boom-roos-vis overging in een specifieke aanduiding van de vissoort, maar ik vermoed dat toen ik dat rijtje uit mijn hoofd moest leren ik aan juf Coby van groep 3 heb gevraagd welke soort de vis op het plaatje was. Juf Coby vond dat geen heel belangrijke vraag geloof ik. Als jong baasje had ik op mijn kinderkamer een klein aquariumpje staan met daarin een wekelijks groeiend aantal guppy's en platy's. En een algeneter. Cadeautje van mijn vader, die kort daarvoor zijn 160 liter-aquarium met cychliden de deur uit had gedaan. (Het projecteren van je altijd te vroeg afgekapte jeugd op je eerstgeborene schijnt als vader niet meer dan normaal te zijn.) Toen ik mezelf op een kwade dag afvroeg wat de gevolgen voor dit kleine ecosysteem zouden zijn als ik die grote knop van bijna helemaal links naar voorbij helemaal rechts zou draaien werden mij binnen een tijdsbestek van 48 uur een aantal dingen duidelijk. De vis die als eerste na een heuse Flight of Icarus uit deze Sea of Madness in mijn prullenmand belandde was de algeneter. Van de minder daadkrachtige inwoners van het aquarium waren de platy's de eersten die passief de pijp aan Maarten gaven, en tegen de tijd dat mijn vader twee dagen later doorhad dat er iets mis was waren er nog welgeteld drie guppy's over. Tegenwoordig zijn verwarmingselementen voor aquaria standaard begrensd, maar ten tijde van die zwarte bladzijde in de guppengeschiedenis duidelijk nog niet. Hallo, ik ben Pieter de Wolf, ik ben 4 jaar oud, en ik doe een natuurramp na. Behalve dat ik die dag leerde dat vissen dood kunnen gaan als het water waarin ze zwemmen te warm wordt, zal ik toen ook de conclusie hebben getrokken dat de ene vis de andere niet is.

Oh ja, lijstjes. Mijn eerste wildgevangen vis was een tiendoornig stekelbaarsje. Hij zat in een tot een schepnetje omgetoverd uiteinde van een panty tussen het kroos, de bootsmannetjes en watermijten. Sindsdien ben ik gefascineerd gebleven door wat er aan vis in de vaderlandsche wateren zwemt. Wat er uiteindelijk voor zorgte dat ik jaren later een hengel aanschafte en mijn eerste baarsjes, voorns, posjes en kleine brasems ving. Daar kwamen later karpers, en tijdens vakanties kopvoorns, dwergmeervalletjes, grondeltjes en zelfs een keer een heuse zeeforel bij, gevangen op een stukje brood in een Zwitserse rivier.
Het zal ergens in die periode geweest zijn dat zich achter in mijn hoofd Het Lijstje begon te vormen. Medeschuldig hieraan was het door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij uitgegeven zakgidsje De Nederlandse Zoetwatervissen, dat ik ooit voor een kwartje kocht tijdens een verkoop van oude bibliotheekboeken van de Openbare Bibliotheek Soest. Een vroege versie van dit boekje dus. Maar die van mij is veel gaver, want hij is vergeeld, gelamineerd, er zitten lelijke bibliotheekstickers op en vrijwel alle pagina's zitten los. Bovendien worden er nog geen zwartbekgrondels, donaubrasems en al die andere gevolgen van de tsunami van vislamisering die ons kikkerlandje in de afgelopen jaren heeft overspoeld in genoemd. Henk en Ingrid Baars wisten nog precies waar ze aan toe waren. In het boekje staan -het zal u niet verbazen- foto's van de Nederlandse zoetwatervissen met daarbij een korte beschrijving van hun belangrijkste kenmerken en waar ze zoal voorkomen.




































Een voor een jonge visser een van hoop en verwachting vervuld naslagwerkje dus, dat er snel voor zorgte dat ik last kreeg van een zekere verzamelwoede. Had ik de vis weleens gevangen, dan zette ik met potlood een kruisje op de bladzijde en het streven was uiteraard ooit het hele boekje te hebben volgekruisd. Sommige vissen spraken wat dat betreft meer tot de verbeelding dan andere. Dit had behalve intuïtieve redenen vaak óf te maken met het exotische karakter en/of uiterlijk van de vis, óf juist met het feit dat de vis juist redelijk algemeen voorkwam, maar ik ze van mijn leven nog niet had gevangen of maar gevangen had zien worden. Uiteindelijk ontstond er de volgende personal hitlist, waarvan de onderlinge volgorde nog weleens wilde wijzigen, maar die door de jaren heen verder redelijk hetzelfde is gebleven:

1. Zeelt
2. Snoekbaars
3. Paling
4. Vlagzalm
5. Barbeel

Winde heeft ook een tijd in het lijstje gestaan. Snoek, die ik in die tijd ook nog niet had gevangen heeft het lijstje nooit echt gehaald. Die sprak minder tot de verbeelding, simpelweg omdat ik ze weleens gevangen had zien worden in de Soester drainagevijvers. Die zouden vanzelf wel een keertje komen als ik me erop zou gaan toeleggen. Forellen prikkelden mijn verbeelding toen ook nog niet zo, waarschijnlijk ook omdat ik het gevoel had die vanzelf nog wel een keertje tegen te komen, later in mijn vissende bestaan. Sommige andere vissen prikkelden mijn hengelaarsverbeelding al helemaal nauwelijks. Hoewel ik me bijvoorbeeld voor kan stellen dat voor andere vissers graskarper een bepaalde aantrekkingskracht heeft heb ik die tot op de dag van vandaag niet gevoeld.
Nummer 4 en 5 op de lijst, vlagzalm en barbeel, hebben hun aantrekkingskracht duidelijk in het eerdergenoemde exotische. De kans dat ik die op een goeie dag uit de Eem zou trekken achtte ik zelfs toen al minimaal. Ze riepen beelden en dromen op van een andere wereld met helder snelstromend water en grote rotsen, maar hadden in tegenstelling tot de clichématige forel die ook bij dit plaatje past in mijn ogen een hoop meer eigen karakter. Paling was gewoon een rare vis met rare gewoontes, die bovendien een deel van zijn aantrekkingskracht had in het feit dat ik wist dat ze overal en nergens voorkwamen en ze de wormen en maden waar ik vaak mee viste toch echt wel zouden moeten lusten, maar dat ik ze simpelweg nooit ving. Ook dit is inmiddels ruimschoots goedgekomen en het feit dat ik ondanks het slijmerige, kronkelige, bijterige, haakslikkerige en lijn-in-de-knoperige gedoe dat de vangst van een aal met zich meebrengt het nog steeds mooi vind om er eentje te vangen heeft waarschijnlijk te maken met zijn jarenlange plaats in dit lijstje. Snoekbaars vond ik er ten eerste op plaatjes altijd gewoon gaaf uitzien. Die gestekelde rugvin, die strepen, die puntige grote bek met tandjes en die grote reflecterende ogen. Het was net als snoek een rover, maar op de één of andere manier had ik niet direct het vertrouwen de vis vanzelf weleens te vangen als ik me ging toeleggen op het jagen op roofvis. Niet geheel onterecht, zo bleek later, want hoewel ik ze inmiddels aan de tand heb mogen voelen en ze vorig jaar zelfs uit de Utrechtse grachten heb getrokken, blijft de snoekbaars tot op de dag van vandaag een wispelturige en ietwat mysterieuze vis en vind ik het nog altijd een bijzonder moment als ik die bronzen flank en helwitte buik voor het eerst aan het wateroppervlak zie verschijnen.



















De onbetwiste nummer één in het lijstje is dat gebleven tot ik 'm twee zomers geleden eindelijk voor het eerst ving. De magische zeelt. Tinca Tinca. Hallowed be thy name. De muithond. De doktersvis. De riviermerel. Zeelt komt vrij algemeen voor in wateren met veel plantengroei en een zachte bodem. Het voorkeursvoedsel bestaat uit slakjes, wormpjes en insektelarven. Aldus mijn gidsje. Elke keer als ik als jochie mijn dobbertje ergens naast een paar leliebladeren legde hoopte ik stiekem op een ontmoeting met deze groene rakker. Maar het mocht jarenlang nooit zo zijn en de zeelt bleef in mijn boekje (See what I did there?) de meest mysterieuze vis van allemaal. Die charme heeft hij vooralsnog ook nog niet verloren. Ik zou er een eigen hoofdstuk aan kunnen wijten. En dat ga ik ook zeker nog doen, maar dit verhaal ging over lijstjes. Dus sluit ik daarmee af. Fuck it:

1. Seventh Son of a Seventh Son
2. Powerslave
3. Somewhere in Time
4. Fear of the Dark
5. The Number of the Beast

dinsdag 31 augustus 2010

A slight disturbance in the Force.

De aanbeet van de vis wil zich tijdens het vliegvissen voor het ongeoefende oog nog wel eens in nevelen hullen. Waar je bij andere vismethodes vaak overduidelijk aan een ondergetrokken dobber, een wiebelende hengeltop, of simpelweg gebok aan de andere kant van de lijn kunt merken wanneer de vis je (kunst)aas gepakt heeft, is dit bij het vliegvissen met een nimf, maar ook met een droge vlieg lang niet altijd het geval. Natuurlijk, een visser die op relatief stil water een beetje oplet, zal over het algemeen een droge vlieg wel gepakt zien worden. En tijdens het met strakke lijn binnenstrippen van een nimf of streamer merk je doorgaans ook wel als er ineens weerstand is aan de andere kant. Dit laatste verschilt immers niet zo gek veel van het binnendraaien van een stukje kunstaas met een spinhengel. Bij het langzaam binnenstrippen en het weer laten afzakken van de nimf (wat bijvoorbeeld voor voorn echt een dodelijke methode kan zijn) wordt het al een stuk lastiger. Nog lastiger wordt het wanneer je met een lange leader op stromend water de nimf gewoon door de stroming mee laat voeren, je leader dikwijls verre van strak loopt, en je nimf noch vis kunt zien.
Dientengevolge wordt het dus evenredig moeilijker te bepalen wanneer er aangetikt dient te worden om de aanbijtende vis te kunnen haken. Een beetverklikkertje kan in sommige gevallen uitkomst bieden, maar dat zorgt vaak voor extra windweerstand bij het werpen en je presentatie wordt er doorgaans ook niet subtieler op. En zelfs met beetverklikkertje kunnen aanbeten zo subtiel zijn dat de vliegvisser zijn zintuigen zal moeten trainen op de meest minimale aanwijzingen; een klein rukje, een vliegenlijn of indicator die ineens stokt tijdens de drift. Een tik, of vaak maar een zuchtje in de leader bij een afzakkende nimf. De flits van een flankende vis in het water ter hoogte van de nimf. Een boeggolfje. Minimale signalen die voor getrainde zintuigen bewustzijn en leven aan de andere kant kunnen verraden, maar die voor een beginner of een niet-vliegvisser misschien niet eens waarneembaar zijn.
Buiten deze en andere vroeger of later wel waarneembare signalen, merk ik steeds vaker dat ik ineens intuïtief aansla én vis tref zonder dat ik daar direct een op het eerste gezicht aanwijsbare reden voor had. En dan bedoel ik niet de gevallen dat er willekeur of verveling in het spel was en ik uit een soort balorigheid aan de lijn rukte. En ook niet over de keren dat ik aan een nieuwe worp wilde beginnen, daarom mijn hengel hefte en de lijn strak trok en zo toevallig vis aantrof. Ik heb het over de keren dat ik vanuit een intuïtieve maar volste overtuiging voelde dat mijn nimf zich op dat moment in een vissenbek bevond en ik maar beter aan kon slaan. Een intrigerend fenomeen, dat ik nergens zo treffend en onderhoudend omschreven heb gezien als in John Gierachs essay Zen and the art of nymph-fishing. En ik gooi er meteen maar even een citaat tegenaan, in de hoop daarmee alle claims met betrekking tot plagiaat in het voorgaande stuk van tafel te kunnen vegen:

"At some point, the setting of the hook takes on an instinctive quality. At some point you stop thinking "Hey, I think I just got a hit," or "Gee, that kind of looked like a trout." The wiggle or flash and the jerk in the rod hand seem to happen simultaniously, automatically, the same way you drop a hot frying pan without having to think "Boy, that really stings."
I don't remember the exact day of my enlightenment, but I recall that I'd already decided I was a pretty good nymph-fisher. It was on the South Platte on a nasty, overcast day (a good fishing day) when the water was the color of pewter and just as hard to see into. I set the hook for no apparent reason but with the absolute certainty that a trout had taken the fly. I wasn't at all surprised at the weight and wiggle at the other end. It didn't occur to me what had happened until I was holding the trout in my hands, and then I started to giggle. Sixteen inches, the best fish of the day; I didn't know how I'd caught her, and I didn't care."

Het is geen toeval dat ik daags na mijn terugkomst uit de Ardennen Gierachs Trout Bum uit de kast trok om dit stukje op te snorren. Niet vanwege de manier waarop ik met de nimf forel had gevangen -beide keren werden beetverklikker en leader namelijk onmiskenbaar weggetrokken-, maar omdat ik iets vergelijkbaars had ervaren tijdens het vissen met de droge vlieg. Want hoewel met name de kleinere forelletjes duidelijk en met een hoop kabaal de vlieg van de oppervlakte namen, kwam het met name bij de wat grotere forellen voor dat ik het met veel subtielere hints moest doen. De door Gierach beschreven hete koekenpan manifesteerde zich op verschillende manieren toen ik door de donkere lucht en het roerige water mijn vlieg eigenlijk niet meer kon zien.
Zo was daar allereerst de grootste forel van de dag, die de vlieg zo subtiel naar binnen slurpte dat het leek of de vlieg gewoon zonk. Ten tweede was daar die andere, qua lengte ook boven het gemiddelde van die dag uitstekende brownie, die in kabbelend water de vlieg, die daar niet op zicht te volgen was nam en mij met niets anders dan een zacht ploppend geluid dat nét de de regelmaat van de kabbel van de beek doorbrak liet weten dat de vlieg was gepakt. Weer een andere beekforel zag (of hoorde) ik ook niet aanbijten, ik vond gewoon dat de leader een gek hikje maakte. In alle drie de gevallen tikte ik direct aan en voelde vis.
En hoewel deze voorbeelden direct terug te voeren zijn naar bewust waarneembare signalen, hoe subtiel ook, was daar nog die regenboogforel. Ik had werkelijk waar geen idee waarom ik een ruk aan de lijn gaf. Ik zag niets met de vlieg gebeuren, hoorde niets, voelde niets en rook niets. Maar vanuit de diepste krochten van mijn intuïtie kwam ineens de impuls. En de vis was gehaakt. A slight disturbance in the Force, meer was het niet. Yoda had er waarschijnlijk goed aan gedaan zijn pupillen tijdens hun training behalve een light saber ook een vliegenhengel te geven.