maandag 20 september 2010

How not to fish.


De herfst begon vroeg dit jaar. Toen ik eind augustus aan de Ourthe stond hing het eigenlijk al in de lucht. De eerste bladeren kwamen al naar beneden en de typische fris-organische geur begon al langzamerhand zijn intrede te doen. Toen ik thuis kwam was het helemaal snel duidelijk. De leliebedden in de Vecht waren duidelijk op hun retour en wie op een zonnige nazomer had gehoopt kwam goed bedrogen uit. Regen en wind was wat de weergoden ons cadeau deden. Hoewel september volgens velen de maand bij uitstek is om je visje te vangen, zorgden weer, wind en andere bezigheden ervoor dat ik de laatste weken relatief weinig aan het water te vinden was. Om het pescatoriaal verlangen in de tussentijd niet tekort te doen heb ik de nodige literatuur weer eens uit de kast getrokken. Niets beters immers om smeulend verlangen weer aan te wakkeren dan de avonturen van anderen. Ik heb met name weer genoten van How to fish van Chris Yates. Het ietwat excentrieke icoon van de huidige vissende generatie beschrijft hierin zijn tochten langs een riviertje in september, op jacht naar baars. Wie bekend is met de persoon Yates en zijn werk, weet op voorhand al dat er in het boek wel wat gevangen wordt, maar dat de pagina's toch voor het overgrote deel worden gevuld met beschrijvingen van het landschap, de rivier, en het weer, de geneugten van een goed bakkie thee en natuurlijk allerhande gedachtendwalingen. Yates bezit als geen ander de kracht je mee te nemen naar de rivieroevers en je te laten inzien dat het vangen van vis in de meeste gevallen maar bijzaak is.
Aan beschrijvingen van de rivier en het landschap in september ga ik me niet wagen. Het zou op z'n best een goedkoop en slap aftreksel van de meester worden. Maar uiteraard had ik nadat ik het boekje uit had gelezen een enorme zin om een rivier af te struinen en baars te vangen. Dus dat ging ik doen. Niet zoals Yates met een dobbertje met een worm eronder bungelend, maar met de spinhengel en een doos kleine plugjes en spinners. Zondag begon ik aan het einde van de middag met de rivier aan de westkant, de Vecht. Na lang niets en vervolgens een paar volgers, tikkers en lossers, bleef uiteindelijk een mooie breedgeschouderde gestreepte rakker van een centimeter of 30 wél hangen. Na deze opener zouden er nog een aantal kleinere exemplaren volgen. Ze waren allemaal nog wat voorzichtig. Geen felle knallen, maar bedachtzame, vaak meer uit nieuwsgierigheid dan uit honger of jachtinstict geboren lijkende tikjes.




















Maandag ging ik aan het einde van de dag oostwaarts. Naar de Kromme Rijn. Mijn dag was een ware maandag geweest. Voor de dag goed en wel begonnen was had ik moeten dealen met uitgevallen treinen, een Albert Heijn-medewerker die het nodig vond om een discussie met me aan te gaan over mijn betaling met een briefje van twintig en niet naar behoren functionerende emailboxen op mijn werk. Eenmaal onderweg op het fietsje naar de Oost had ik de Marnixlaan nog niet overgestoken, of er reed één of andere flapdrol me in de wielen en vond het nodig een grote bek op te zetten. Na wat Oud-Uteregs ge-maaaafkees over en weer besloot de beste vent mijn advies maar beter even heel snel door te fietsen ter harte te nemen en vervolgde ik m'n fietstocht. Gezellige bui joh, ik. Laatste obstakel, de Burgemeester Reigerstraat. Maar nadat de bodywarmermoeders met bakfietsen en de bontkraagmoeders die hun toch al over de hele breedte van het wegdek zwabberende Florisjes en Roderikjes nog even extra aan het Ralphje trokken een gepasseerd station waren en ik uiteindelijk via het Wilhelminapark en Rijnsweerd de stad verliet kon ik aan mijn geplande avontuur beginnen. Aan het water begon de pret pas echt. Met één oog het water inspecterend tuigde ik op en wist vervolgens met een sierlijke eerste worp mijn plugje in een brandnetel 5 meter links van me te planten. Leuk. Ik gaf een rukje aan de lijn, waarop het aasje met een noodvaart losschoot, tegen m´n hengel aan vloog en de hengel zo letterlijk onthoofdde. Top vlak onder het tweede oog afgebroken. Nóg leuker. De derde keer in een jaar tijd dat ik ´n hengeltop sloop. Eerst was daar een klein jaar geleden een autoportier die het hele topdeel van mijn toenmalige snoekhengel verbrijzelde (een klassiekertje) en vervolgens afgelopen voorjaar de onderkant van een brug die het topoog van zijn vervanger dusdanig beschadigde dat de lijn bij het langs het oog schuren steevast brak. En nu dit geklungel weer. Aangezien de hengel nog wel redelijk visbaar was heb ik me niet laten kennen en de sessie vol goede moed voortgezet. Zonder al teveel resultaat overigens. Drie kleine baarsjes op kant en een bak van een winde die vlak onder mijn voeten de Hornet een kusje gaf, maar het daar vervolgens maar bij besloot te laten. Eigenlijk vang ik aan de Kromme Rijn nooit echt denderend, maar de rivier en haar omgeving maken dit gebrek aan actie doorgaans ruimschoots goed met hun charme. Vandaag kon ik er alleen echt niet meer van genieten. Angling, you're doing it wrong. Een telefoontje naar mijn rechtsbijstandverzekeraar leerde tevens dat ik Yates helaas niet aansprakelijk kan stellen voor de schade die ik als gevolg van het door zijn verhalen aangewakkerde enthousiasme heb moeten lijden. Dan maar weer eens naar de hengelboer deze week.


vrijdag 10 september 2010

Lijstjes.


Eigenlijk wilde ik deze post beginnen met een Top-5-Iron-Maiden-albums-met-Bruce Dickinson-op-zang. Leek me bij uitstek de manier om het dwangmatige, betweterige en totaal introverte karakter van persoonlijke favorietenlijstjes te illustreren. Mocht u een negatieve ondertoon in deze omschrijving lezen, dan heeft dat uiteraard niets te maken met het feit dat het me ietwat frustreert dat ik het gewoon niet voor elkaar kreeg dat lijstje te maken. Ik had voor het verhaal kunnen doen alsof natuurlijk. Vissers zijn immers berucht om hun leugenaarskunsten. Toegegeven, de clichématige accordeonbewegingen zijn ook mij niet geheel vreemd in niet-vissend gezelschap. Ik kan achteraf immers vaak mezélf niet eens overtuigen van het feit dat het onderwerp (in de meeste goede visverhalen is de visser hooguit de bijwoordelijke bepaling) van het heldenepos waarin ik kort ervoor deelnam hooguit 35 cm lang was. Hier streef ik echter naar volledige accuratesse in de verslaggeving. Simpelweg omdat het verhaal per definitie toch altijd beter is dan het kille, in drie decimalen achter de komma uitgedrukte eindresultaat.
Lijstjes dus. Ik kan me het moment niet herinneren dat de entiteit "vis" uit het rijtje boom-roos-vis overging in een specifieke aanduiding van de vissoort, maar ik vermoed dat toen ik dat rijtje uit mijn hoofd moest leren ik aan juf Coby van groep 3 heb gevraagd welke soort de vis op het plaatje was. Juf Coby vond dat geen heel belangrijke vraag geloof ik. Als jong baasje had ik op mijn kinderkamer een klein aquariumpje staan met daarin een wekelijks groeiend aantal guppy's en platy's. En een algeneter. Cadeautje van mijn vader, die kort daarvoor zijn 160 liter-aquarium met cychliden de deur uit had gedaan. (Het projecteren van je altijd te vroeg afgekapte jeugd op je eerstgeborene schijnt als vader niet meer dan normaal te zijn.) Toen ik mezelf op een kwade dag afvroeg wat de gevolgen voor dit kleine ecosysteem zouden zijn als ik die grote knop van bijna helemaal links naar voorbij helemaal rechts zou draaien werden mij binnen een tijdsbestek van 48 uur een aantal dingen duidelijk. De vis die als eerste na een heuse Flight of Icarus uit deze Sea of Madness in mijn prullenmand belandde was de algeneter. Van de minder daadkrachtige inwoners van het aquarium waren de platy's de eersten die passief de pijp aan Maarten gaven, en tegen de tijd dat mijn vader twee dagen later doorhad dat er iets mis was waren er nog welgeteld drie guppy's over. Tegenwoordig zijn verwarmingselementen voor aquaria standaard begrensd, maar ten tijde van die zwarte bladzijde in de guppengeschiedenis duidelijk nog niet. Hallo, ik ben Pieter de Wolf, ik ben 4 jaar oud, en ik doe een natuurramp na. Behalve dat ik die dag leerde dat vissen dood kunnen gaan als het water waarin ze zwemmen te warm wordt, zal ik toen ook de conclusie hebben getrokken dat de ene vis de andere niet is.

Oh ja, lijstjes. Mijn eerste wildgevangen vis was een tiendoornig stekelbaarsje. Hij zat in een tot een schepnetje omgetoverd uiteinde van een panty tussen het kroos, de bootsmannetjes en watermijten. Sindsdien ben ik gefascineerd gebleven door wat er aan vis in de vaderlandsche wateren zwemt. Wat er uiteindelijk voor zorgte dat ik jaren later een hengel aanschafte en mijn eerste baarsjes, voorns, posjes en kleine brasems ving. Daar kwamen later karpers, en tijdens vakanties kopvoorns, dwergmeervalletjes, grondeltjes en zelfs een keer een heuse zeeforel bij, gevangen op een stukje brood in een Zwitserse rivier.
Het zal ergens in die periode geweest zijn dat zich achter in mijn hoofd Het Lijstje begon te vormen. Medeschuldig hieraan was het door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij uitgegeven zakgidsje De Nederlandse Zoetwatervissen, dat ik ooit voor een kwartje kocht tijdens een verkoop van oude bibliotheekboeken van de Openbare Bibliotheek Soest. Een vroege versie van dit boekje dus. Maar die van mij is veel gaver, want hij is vergeeld, gelamineerd, er zitten lelijke bibliotheekstickers op en vrijwel alle pagina's zitten los. Bovendien worden er nog geen zwartbekgrondels, donaubrasems en al die andere gevolgen van de tsunami van vislamisering die ons kikkerlandje in de afgelopen jaren heeft overspoeld in genoemd. Henk en Ingrid Baars wisten nog precies waar ze aan toe waren. In het boekje staan -het zal u niet verbazen- foto's van de Nederlandse zoetwatervissen met daarbij een korte beschrijving van hun belangrijkste kenmerken en waar ze zoal voorkomen.




































Een voor een jonge visser een van hoop en verwachting vervuld naslagwerkje dus, dat er snel voor zorgte dat ik last kreeg van een zekere verzamelwoede. Had ik de vis weleens gevangen, dan zette ik met potlood een kruisje op de bladzijde en het streven was uiteraard ooit het hele boekje te hebben volgekruisd. Sommige vissen spraken wat dat betreft meer tot de verbeelding dan andere. Dit had behalve intuïtieve redenen vaak óf te maken met het exotische karakter en/of uiterlijk van de vis, óf juist met het feit dat de vis juist redelijk algemeen voorkwam, maar ik ze van mijn leven nog niet had gevangen of maar gevangen had zien worden. Uiteindelijk ontstond er de volgende personal hitlist, waarvan de onderlinge volgorde nog weleens wilde wijzigen, maar die door de jaren heen verder redelijk hetzelfde is gebleven:

1. Zeelt
2. Snoekbaars
3. Paling
4. Vlagzalm
5. Barbeel

Winde heeft ook een tijd in het lijstje gestaan. Snoek, die ik in die tijd ook nog niet had gevangen heeft het lijstje nooit echt gehaald. Die sprak minder tot de verbeelding, simpelweg omdat ik ze weleens gevangen had zien worden in de Soester drainagevijvers. Die zouden vanzelf wel een keertje komen als ik me erop zou gaan toeleggen. Forellen prikkelden mijn verbeelding toen ook nog niet zo, waarschijnlijk ook omdat ik het gevoel had die vanzelf nog wel een keertje tegen te komen, later in mijn vissende bestaan. Sommige andere vissen prikkelden mijn hengelaarsverbeelding al helemaal nauwelijks. Hoewel ik me bijvoorbeeld voor kan stellen dat voor andere vissers graskarper een bepaalde aantrekkingskracht heeft heb ik die tot op de dag van vandaag niet gevoeld.
Nummer 4 en 5 op de lijst, vlagzalm en barbeel, hebben hun aantrekkingskracht duidelijk in het eerdergenoemde exotische. De kans dat ik die op een goeie dag uit de Eem zou trekken achtte ik zelfs toen al minimaal. Ze riepen beelden en dromen op van een andere wereld met helder snelstromend water en grote rotsen, maar hadden in tegenstelling tot de clichématige forel die ook bij dit plaatje past in mijn ogen een hoop meer eigen karakter. Paling was gewoon een rare vis met rare gewoontes, die bovendien een deel van zijn aantrekkingskracht had in het feit dat ik wist dat ze overal en nergens voorkwamen en ze de wormen en maden waar ik vaak mee viste toch echt wel zouden moeten lusten, maar dat ik ze simpelweg nooit ving. Ook dit is inmiddels ruimschoots goedgekomen en het feit dat ik ondanks het slijmerige, kronkelige, bijterige, haakslikkerige en lijn-in-de-knoperige gedoe dat de vangst van een aal met zich meebrengt het nog steeds mooi vind om er eentje te vangen heeft waarschijnlijk te maken met zijn jarenlange plaats in dit lijstje. Snoekbaars vond ik er ten eerste op plaatjes altijd gewoon gaaf uitzien. Die gestekelde rugvin, die strepen, die puntige grote bek met tandjes en die grote reflecterende ogen. Het was net als snoek een rover, maar op de één of andere manier had ik niet direct het vertrouwen de vis vanzelf weleens te vangen als ik me ging toeleggen op het jagen op roofvis. Niet geheel onterecht, zo bleek later, want hoewel ik ze inmiddels aan de tand heb mogen voelen en ze vorig jaar zelfs uit de Utrechtse grachten heb getrokken, blijft de snoekbaars tot op de dag van vandaag een wispelturige en ietwat mysterieuze vis en vind ik het nog altijd een bijzonder moment als ik die bronzen flank en helwitte buik voor het eerst aan het wateroppervlak zie verschijnen.



















De onbetwiste nummer één in het lijstje is dat gebleven tot ik 'm twee zomers geleden eindelijk voor het eerst ving. De magische zeelt. Tinca Tinca. Hallowed be thy name. De muithond. De doktersvis. De riviermerel. Zeelt komt vrij algemeen voor in wateren met veel plantengroei en een zachte bodem. Het voorkeursvoedsel bestaat uit slakjes, wormpjes en insektelarven. Aldus mijn gidsje. Elke keer als ik als jochie mijn dobbertje ergens naast een paar leliebladeren legde hoopte ik stiekem op een ontmoeting met deze groene rakker. Maar het mocht jarenlang nooit zo zijn en de zeelt bleef in mijn boekje (See what I did there?) de meest mysterieuze vis van allemaal. Die charme heeft hij vooralsnog ook nog niet verloren. Ik zou er een eigen hoofdstuk aan kunnen wijten. En dat ga ik ook zeker nog doen, maar dit verhaal ging over lijstjes. Dus sluit ik daarmee af. Fuck it:

1. Seventh Son of a Seventh Son
2. Powerslave
3. Somewhere in Time
4. Fear of the Dark
5. The Number of the Beast

maandag 6 september 2010

Een nieuw jasje.

Nu dit blog eindelijk eens in een nieuw jasje is gestoken, maak ik graag van de gelegenheid gebruik eens in te gaan op overige uiterlijkheden. Vissers staan nu niet direct bekend om hun modebewustzijn aan de waterkant. Door de bank genomen lijkt een gemiddeld Hollands vispak tegenwoordig een combinatie van een paar versleten jeans, een shirtje en/of trui (diverse modellen, gebreid of tricot, met of zonder capuchon) en afhankelijk van de omstandigheden een paar ouwe gympen of kaplaarzen. En natuurlijk een hoofddeksel naar keuze. Allerhande baseballcaps (met omgevouwen of rechte klep), gebreide mutsen (met of zonder oorflappen), zonnekleppen, cowboyhoeden, strooien hoedjes; ik heb het aan het water allemaal weleens voorbij zien komen. Simpel zou je kunnen stellen dat een goed algemeen Hollands vispak tegen de verschillende weersomstandigheden moet zijn opgewassen en het geen ramp is als de visser in kwestie in dit pak uitglijdt in de blubber en daarbij wellicht zelfs uit zijn broek scheurt. Het soort pak waarin een normaal mens klust, tuiniert of wat het zijn in bomen klimmende en hutten bouwende kroost aantrekt dus. Mode lijkt doorgaans op de tweede plaats te komen. Voor een buitenstaander lijkt dit terecht, de gemiddelde vis laat zich immers net zo min sneller verleiden door een goedgeklede visser als dat hij Latijn spreekt. Toch?
Voor ik het tegendeel ga betogen wil ik eerst twee opvallende uitzonderingen op dit verhaal aankaarten. Zo is daar ten eerste de serieuze karpervisser. In de kringen waarin dit type visser zich begeeft lijkt het een vereiste zich uit te dossen in een camouflagepak waar de gemiddelde VC-soldaat zich niet voor zou schamen. Het lijkt van het allergrootste belang dat broek, jas, hoofddeksel, tent, stretcher, paraplu, onthaakmat, voeremmer, landingsnet en bodemloodjes zijn voorzien van exact hetzelfde camo-printje, zodat de visser en zijn materiaal volledig één zijn met de prullenbakken en de hondendrollen rondom de parkvijver. Als ik me goed heb ingelezen zijn de exacte patronen die gedragen dienen te worden tevens afhankelijk van zaken als luchtdruk, windrichting en de stand van de maan. Karpers hebben immers een bionisch ontwikkeld gezichtsvermogen dat ze niet slechts in staat stelt de slecht gecamoufleerde belager naast de modderige parkvijver direct te doorgronden, maar ook zijn collega aan een groot Frans meer die ondanks dat hij zijn met een tutti-fruttiboilie (?) beaasde haak met behulp van een voerboot enkele honderden meters uit de kant heeft gevaren, zijn camouflage niet tot in de puntjes heeft afgestemd. Niks mode. Pure en bittere noodzaak dus.
De andere buitencategorie is -u voelde hem al aankomen- de vliegvisser. Een vliegvisser heeft doorgaans de gecombineerde uiterlijke kenmerken van een maanmannetje, een bergbeklimmer, een Engelse gentleman en een wandelende ijzerwinkel annex laboratorium. Terugkerende elementen zijn een combinatie van broek en laarzen die het de visser mogelijk maakt te waden, en een mouwloos vest met een aantal zakken en lusjes dat van 6 tot pakweg 341 kan variëren. In dit vest kan de visser bijvoorbeeld zijn vliegendozen, spoeltjes tippet en onthaakgereedschap kwijt. Er vanuitgaande dat het vest om en nabij de 6 zakken heeft. De visser, excuses, vliegvisser die een voorkeur geniet voor een vest met 341 zakken draagt behalve een veelvoud aan eerder genoemde zaken naar alle waarschijnlijkheid ook nog tal van andere noodzakelijkheden met zich mee. Zoals een waterthermometer, die nadat de vliegvisser 500 km heeft gereden, zich in zijn vispak heeft gehesen en naar de waterkant is getogen, laat zien dat de watertemperatuur 2 graden boven de optimale temperatuur is waarbij forellen azen. Terug de auto in dan maar, misschien bent u nog op tijd terug om uw vrouw te betrappen met de buurman. Verder kunt u denken aan een maagpompje. Ja, u leest het goed. Een hulpmiddel om een -let u op?- zojuist gevangen forel aan een kleinschalig gastro-enterologisch onderzoek te onderwerpen zodat u aan de hand van zijn maaginhoud kunt bepalen waarmee u hem het beste had kunnen vangen. Zo kan ik nog even doorgaan, maar ik hoop eigenlijk inmiddels de gecombineerde elementen maanmannetje, bergbeklimmer, ijzerwinkel en laboratorium voldoende te hebben toegelicht.
Rest ons de Engelse gentleman nog. Want hoewel volgens de overlevering de Romeinen al insectenimitaties in elkaar knutselden om mee te vissen (en als het de Romeinen niet waren waren het ongetwijfeld de Chinezen, of als er forel in de Nijl had gezwommen de Egyptenaren.), heeft het vliegvissen zoals we dat nu kennen zijn wortels in Groot-Brittanië, waar het zich ontwikkelde tot een elitesport, voorbehouden aan de welgestelde klasse. Dit houdt waarschijnlijk verband met de visrechten op de Britse zalmrivieren, die vaak al eeuwen in handen van de adel waren. En hoewel tegenwoordig zelfs figuren als ondergetekende met een vliegenhengel in het wild kunnen worden waargenomen en ik bijvoorbeeld kortgeleden aan de waterkant uitleg kreeg over stijgnimfen en zinklijnen van een op een Puchje langstuffend sociale werkplaats-type op badslippers ("Hee juchie, hejje daor 'n viertsjie? Dubbeltaaaaps lijntsjie zo te zien?"), schijnen er in Schotland nog steeds rivieren te zijn waar je beter je hengel thuis kunt laten dan je lamswollen trui en je tweed jasje, aangezien de vis daar voor minder simpelweg niet bijt. De vis schijnt in de rest van de wereld minder kieskeurig te zijn (draag in geval van twijfel wel altijd een overhemd onder het visvest, liefst een klassiek geruite met een button-down boord), maar de geest van de gentlemen's sport van weleer waart nog overduidelijk door deze tak van visserij. En dit heeft behalve dat het bijvoorbeeld de mysterieuze kracht bezit de marktwaarde van een klosje 0.16 mm nylon te verdrievoudigen als men er een label met "flyfishing tippet 5X" erop plakt, ook tot op de dag van vandaag nog onmiskenbaar gevolgen voor het uiterlijk van de beoefenaars van deze verheven kunstvorm.

Dan nu het onvermijdelijke, mijn eigen vispak. En met name de elementen daarvan die niet visserij-afhankelijk zijn, maar die onderdeel van mijn outfit uitmaken als ik met de spinhengel door een winterse polder struin, wanneer ik met de vliegenstok door een bosbeek banjer, of als ik aan de Utrechtse Vecht mijn dobber de diepte in tuur. De echte allround items dus.
Een goed vispak bevat mijns inziens op z'n minst een áántal elementen die een zekere soul bezitten en daardoor authenticiteit, geluk en goede vangsten reflecteren op hun drager. Nieuwe viskleding brengt per definitie ongeluk. Dat is wetenschappelijk vastgesteld. En hoewel er vooralsnog geen wetenschappelijk bewijs lijkt te zijn voor een causaal verband tussen de mate waarin een vispak naar muffe kelders en natte hond ruikt en de vangsten van de drager, is het doorgaans wel een goede graadmeter voor toekomstig vis-succes. Zo liep ik iets meer dan een jaar geleden mijn huidige "struintas" (de canvas legerpukkel die onder andere op de foto bovenaan dit blog te zien is) tegen het lijf op een Bretonse marché aux puces. Een praatje in brak Frans met een pijprokende Breton en het overhandigen van 6 euro (ik had hem voor de volledigheid liever in francs betaald, maar je kunt overdrijven natuurlijk) was alles wat er nodig was om dit bovendien bijzonder muf geurende kleinood in mijn bezit te doen komen. Instant soul. Tel hierbij de hoeveelheid Bretonse regen en modder die de tas te verduren kreeg in de dagen die zouden volgen, en je kunt je een voorstelling maken van de hoeveelheid geluksbrengende kwaliteiten die hij met zich meedroeg tegen de tijd dat ik ermee in Nederland was teruggekeerd.
Van een vergelijkbare kwaliteit is één van mijn favoriete visshirts. Het betreft een geruit overhemd met drukknopen (modelletje cowboy dus) dat ik ooit van mijn toenmalige vriendin kreeg. Inmiddels een ex dus. Behalve dat de ex in kwestie zelf al redelijk muf en stoffig was, was het shirt bovendien 15 jaar eerder voor een op het gewicht ervan gebaseerde prijs door haar aangeschaft bij een voddenkraam op de Amsterdamse Dappermarkt. Dit als perfecte aanvulling op een garderobe die toentertijd hoofdzakelijk uit Pearl Jam-shirts en Doc Martens bestond. Aldus de overlevering. Het had bovendien niets gescheeld of het shirt was aan mijn voorganger (háár toenmalige ex dus) ten prooi gevallen. Het scheelde een kapot drukknoopje om precies te zijn. De ex in kwestie zou er nog een nieuw knoopje voor hem inzetten, maar aangezien hun relatie tot een (voor)tijdig einde kwam en het knoopje voor dat moment nooit werd vervangen bleef het shirt in haar kast hangen. Aldus diezelfde overlevering. Zo bleef het shirt zijn ware lotsbestemming afwachten tot mevrouw op een goede dag haar immense garderobekast uitmestte, besloot voor mij wel de moeite te nemen een nieuw drukknoopje aan te zetten (Ha!) en het shirt een plaats kreeg in mijn avonturengarderobe.
Uiteraard was ik na het ietwat dramatische scheiden van ons beider wegen als de dood voor een onuitwisbare vloek die mevrouw de ex (wellicht onbewust) over het shirt zou hebben uitgesproken en die mijn vangsten tot in het einde der dagen negatief zou beïnvloeden. Dientengevolge heb ik het shirt een tijdlang gemeden als de spreekwoordelijke pest. Tot de dag dat een beroerd wasbeleid voorafgaand aan de Visdag me geen keuze liet en ik de uit noodzaak geboren gok maar heb genomen. Al snel bleek dat een dramatische break-up geen waarneembare gevolgen had voor een shirt dat tot in zijn laatste vezel vervuld was van historie en lotsbestemming, en sindsdien is het weer één van de vaste onderdelen van mijn visgarderobe. Mocht ik echter ooit bleek, gezwollen en gehuld in dit shirt langs komen drijven, weet dan dat ik het mis had en een eventuele vloek érnstig onderschat heb.
Tenslotte mijn hoofddeksel. Na onder andere geëxperimenteerd te hebben met een legerpet (te puberaal), een strooien hoedje (leuk voor één zomer, daarna toch echt te clownesque) en een muts het hele jaar door (inderdaad, te warm), ga ik nu getooid in wat de Engelsen een ivy hat noemen. Hier in Nederland met name bekend als de zgn. opapet. De pet is geweven in een patroon dat men afhankelijk van afkomst pied-de-poule of hound's tooth noemt (Wie dat nog steeds niets zegt verwijs ik wederom graag naar de foto bovenaan dit blog.) en ik heb hem in januari van dit jaar in Ierland aangeschaft. Opapet, Ierland. Hoppa! Soul!
Helaas, te vroeg gejuichd. Verleid door de zweem van authenticiteit die de pet omgaf tikte ik in een in de Dublinse Grafton Street gesitueerd filiaal van Topman 20 euro af voor het bewuste kleppie. Gelukkig bleek de pet goed samen te gaan met mijn alledaagse garderobe, want aan de waterkant begon hij, na vele visloze dagen te hebben meegemaakt, pas waarde te hebben toen het labeltje binnenin zo groezelig was geworden dat het erop geprinte Made in China nauwelijks nog te lezen was. De weg naar ziel en authenticiteit bleek er wederom eentje zonder afsnijmogelijkheden. Geluk kun je immers niet afdwingen. Maar de aanhouder wint. Oost west, thuis best, en als het kalf verdronken is dempt men de put.

Het belang van tot op de draad versleten geluksondergoed en drie dagen achter elkaar gedragen sokken behandel ik graag een volgende keer.



zondag 5 september 2010

Terug in de polder.

Dit weekend weer een paar uurtjes gevliegvist op z'n Hollands. Met een nimfje in een polderslootje achter de ruizers aan dus. Met name gisteren heb ik al mijn eerdere prietpraat over het nimfvissen mooi in de praktijk kunnen brengen, want de rooie rijers hadden er zin in. Kwestie van het nimfje strak tegen de rietkraag aan de overkant van de sloot leggen, en tijdens het afzakken verraadden de ruisvoorns zichzelf meestal al met een golfje, een rukje aan de vliegenlijn of een weglopende leader. Zo kwamen er in twee uurtjes tijd zo'n 30 op kant, in grootte wisselend van maatje wijsvinger tot een handjevol leuke hengelbuigers van rond de 25 cm.




















Opvallend was dat alle voorn aanbeet tijdens het afzinken van de nimf na de eerste worp; geen enkele vis werd tijdens het binnenstrippen verschalkt. Vandaag was het totaal anders. De azende vis zwom her en der rond in schooltjes en moest gezocht worden. Aanvankelijk pakten alleen een paar jonge windes (die overigens allemaal een slagje groter en dikker waren dan het formaat dat ik een paar maanden geleden ving; de voedselrijke zomer heeft z'n werk duidelijk gedaan.) en wat later wist ik op zicht ook een enkele ruisvoorn te verleiden. Bij elkaar lekker wat uurtjes buiten doorgebracht dus. Toch mis ik de Ardennen een beetje.

De eerste week september, en de herfst hangt al goed in de lucht. Over die herfst zal het laatste woord nog wel niet gesproken zijn ben ik bang.