maandag 6 september 2010

Een nieuw jasje.

Nu dit blog eindelijk eens in een nieuw jasje is gestoken, maak ik graag van de gelegenheid gebruik eens in te gaan op overige uiterlijkheden. Vissers staan nu niet direct bekend om hun modebewustzijn aan de waterkant. Door de bank genomen lijkt een gemiddeld Hollands vispak tegenwoordig een combinatie van een paar versleten jeans, een shirtje en/of trui (diverse modellen, gebreid of tricot, met of zonder capuchon) en afhankelijk van de omstandigheden een paar ouwe gympen of kaplaarzen. En natuurlijk een hoofddeksel naar keuze. Allerhande baseballcaps (met omgevouwen of rechte klep), gebreide mutsen (met of zonder oorflappen), zonnekleppen, cowboyhoeden, strooien hoedjes; ik heb het aan het water allemaal weleens voorbij zien komen. Simpel zou je kunnen stellen dat een goed algemeen Hollands vispak tegen de verschillende weersomstandigheden moet zijn opgewassen en het geen ramp is als de visser in kwestie in dit pak uitglijdt in de blubber en daarbij wellicht zelfs uit zijn broek scheurt. Het soort pak waarin een normaal mens klust, tuiniert of wat het zijn in bomen klimmende en hutten bouwende kroost aantrekt dus. Mode lijkt doorgaans op de tweede plaats te komen. Voor een buitenstaander lijkt dit terecht, de gemiddelde vis laat zich immers net zo min sneller verleiden door een goedgeklede visser als dat hij Latijn spreekt. Toch?
Voor ik het tegendeel ga betogen wil ik eerst twee opvallende uitzonderingen op dit verhaal aankaarten. Zo is daar ten eerste de serieuze karpervisser. In de kringen waarin dit type visser zich begeeft lijkt het een vereiste zich uit te dossen in een camouflagepak waar de gemiddelde VC-soldaat zich niet voor zou schamen. Het lijkt van het allergrootste belang dat broek, jas, hoofddeksel, tent, stretcher, paraplu, onthaakmat, voeremmer, landingsnet en bodemloodjes zijn voorzien van exact hetzelfde camo-printje, zodat de visser en zijn materiaal volledig één zijn met de prullenbakken en de hondendrollen rondom de parkvijver. Als ik me goed heb ingelezen zijn de exacte patronen die gedragen dienen te worden tevens afhankelijk van zaken als luchtdruk, windrichting en de stand van de maan. Karpers hebben immers een bionisch ontwikkeld gezichtsvermogen dat ze niet slechts in staat stelt de slecht gecamoufleerde belager naast de modderige parkvijver direct te doorgronden, maar ook zijn collega aan een groot Frans meer die ondanks dat hij zijn met een tutti-fruttiboilie (?) beaasde haak met behulp van een voerboot enkele honderden meters uit de kant heeft gevaren, zijn camouflage niet tot in de puntjes heeft afgestemd. Niks mode. Pure en bittere noodzaak dus.
De andere buitencategorie is -u voelde hem al aankomen- de vliegvisser. Een vliegvisser heeft doorgaans de gecombineerde uiterlijke kenmerken van een maanmannetje, een bergbeklimmer, een Engelse gentleman en een wandelende ijzerwinkel annex laboratorium. Terugkerende elementen zijn een combinatie van broek en laarzen die het de visser mogelijk maakt te waden, en een mouwloos vest met een aantal zakken en lusjes dat van 6 tot pakweg 341 kan variëren. In dit vest kan de visser bijvoorbeeld zijn vliegendozen, spoeltjes tippet en onthaakgereedschap kwijt. Er vanuitgaande dat het vest om en nabij de 6 zakken heeft. De visser, excuses, vliegvisser die een voorkeur geniet voor een vest met 341 zakken draagt behalve een veelvoud aan eerder genoemde zaken naar alle waarschijnlijkheid ook nog tal van andere noodzakelijkheden met zich mee. Zoals een waterthermometer, die nadat de vliegvisser 500 km heeft gereden, zich in zijn vispak heeft gehesen en naar de waterkant is getogen, laat zien dat de watertemperatuur 2 graden boven de optimale temperatuur is waarbij forellen azen. Terug de auto in dan maar, misschien bent u nog op tijd terug om uw vrouw te betrappen met de buurman. Verder kunt u denken aan een maagpompje. Ja, u leest het goed. Een hulpmiddel om een -let u op?- zojuist gevangen forel aan een kleinschalig gastro-enterologisch onderzoek te onderwerpen zodat u aan de hand van zijn maaginhoud kunt bepalen waarmee u hem het beste had kunnen vangen. Zo kan ik nog even doorgaan, maar ik hoop eigenlijk inmiddels de gecombineerde elementen maanmannetje, bergbeklimmer, ijzerwinkel en laboratorium voldoende te hebben toegelicht.
Rest ons de Engelse gentleman nog. Want hoewel volgens de overlevering de Romeinen al insectenimitaties in elkaar knutselden om mee te vissen (en als het de Romeinen niet waren waren het ongetwijfeld de Chinezen, of als er forel in de Nijl had gezwommen de Egyptenaren.), heeft het vliegvissen zoals we dat nu kennen zijn wortels in Groot-Brittanië, waar het zich ontwikkelde tot een elitesport, voorbehouden aan de welgestelde klasse. Dit houdt waarschijnlijk verband met de visrechten op de Britse zalmrivieren, die vaak al eeuwen in handen van de adel waren. En hoewel tegenwoordig zelfs figuren als ondergetekende met een vliegenhengel in het wild kunnen worden waargenomen en ik bijvoorbeeld kortgeleden aan de waterkant uitleg kreeg over stijgnimfen en zinklijnen van een op een Puchje langstuffend sociale werkplaats-type op badslippers ("Hee juchie, hejje daor 'n viertsjie? Dubbeltaaaaps lijntsjie zo te zien?"), schijnen er in Schotland nog steeds rivieren te zijn waar je beter je hengel thuis kunt laten dan je lamswollen trui en je tweed jasje, aangezien de vis daar voor minder simpelweg niet bijt. De vis schijnt in de rest van de wereld minder kieskeurig te zijn (draag in geval van twijfel wel altijd een overhemd onder het visvest, liefst een klassiek geruite met een button-down boord), maar de geest van de gentlemen's sport van weleer waart nog overduidelijk door deze tak van visserij. En dit heeft behalve dat het bijvoorbeeld de mysterieuze kracht bezit de marktwaarde van een klosje 0.16 mm nylon te verdrievoudigen als men er een label met "flyfishing tippet 5X" erop plakt, ook tot op de dag van vandaag nog onmiskenbaar gevolgen voor het uiterlijk van de beoefenaars van deze verheven kunstvorm.

Dan nu het onvermijdelijke, mijn eigen vispak. En met name de elementen daarvan die niet visserij-afhankelijk zijn, maar die onderdeel van mijn outfit uitmaken als ik met de spinhengel door een winterse polder struin, wanneer ik met de vliegenstok door een bosbeek banjer, of als ik aan de Utrechtse Vecht mijn dobber de diepte in tuur. De echte allround items dus.
Een goed vispak bevat mijns inziens op z'n minst een áántal elementen die een zekere soul bezitten en daardoor authenticiteit, geluk en goede vangsten reflecteren op hun drager. Nieuwe viskleding brengt per definitie ongeluk. Dat is wetenschappelijk vastgesteld. En hoewel er vooralsnog geen wetenschappelijk bewijs lijkt te zijn voor een causaal verband tussen de mate waarin een vispak naar muffe kelders en natte hond ruikt en de vangsten van de drager, is het doorgaans wel een goede graadmeter voor toekomstig vis-succes. Zo liep ik iets meer dan een jaar geleden mijn huidige "struintas" (de canvas legerpukkel die onder andere op de foto bovenaan dit blog te zien is) tegen het lijf op een Bretonse marché aux puces. Een praatje in brak Frans met een pijprokende Breton en het overhandigen van 6 euro (ik had hem voor de volledigheid liever in francs betaald, maar je kunt overdrijven natuurlijk) was alles wat er nodig was om dit bovendien bijzonder muf geurende kleinood in mijn bezit te doen komen. Instant soul. Tel hierbij de hoeveelheid Bretonse regen en modder die de tas te verduren kreeg in de dagen die zouden volgen, en je kunt je een voorstelling maken van de hoeveelheid geluksbrengende kwaliteiten die hij met zich meedroeg tegen de tijd dat ik ermee in Nederland was teruggekeerd.
Van een vergelijkbare kwaliteit is één van mijn favoriete visshirts. Het betreft een geruit overhemd met drukknopen (modelletje cowboy dus) dat ik ooit van mijn toenmalige vriendin kreeg. Inmiddels een ex dus. Behalve dat de ex in kwestie zelf al redelijk muf en stoffig was, was het shirt bovendien 15 jaar eerder voor een op het gewicht ervan gebaseerde prijs door haar aangeschaft bij een voddenkraam op de Amsterdamse Dappermarkt. Dit als perfecte aanvulling op een garderobe die toentertijd hoofdzakelijk uit Pearl Jam-shirts en Doc Martens bestond. Aldus de overlevering. Het had bovendien niets gescheeld of het shirt was aan mijn voorganger (háár toenmalige ex dus) ten prooi gevallen. Het scheelde een kapot drukknoopje om precies te zijn. De ex in kwestie zou er nog een nieuw knoopje voor hem inzetten, maar aangezien hun relatie tot een (voor)tijdig einde kwam en het knoopje voor dat moment nooit werd vervangen bleef het shirt in haar kast hangen. Aldus diezelfde overlevering. Zo bleef het shirt zijn ware lotsbestemming afwachten tot mevrouw op een goede dag haar immense garderobekast uitmestte, besloot voor mij wel de moeite te nemen een nieuw drukknoopje aan te zetten (Ha!) en het shirt een plaats kreeg in mijn avonturengarderobe.
Uiteraard was ik na het ietwat dramatische scheiden van ons beider wegen als de dood voor een onuitwisbare vloek die mevrouw de ex (wellicht onbewust) over het shirt zou hebben uitgesproken en die mijn vangsten tot in het einde der dagen negatief zou beïnvloeden. Dientengevolge heb ik het shirt een tijdlang gemeden als de spreekwoordelijke pest. Tot de dag dat een beroerd wasbeleid voorafgaand aan de Visdag me geen keuze liet en ik de uit noodzaak geboren gok maar heb genomen. Al snel bleek dat een dramatische break-up geen waarneembare gevolgen had voor een shirt dat tot in zijn laatste vezel vervuld was van historie en lotsbestemming, en sindsdien is het weer één van de vaste onderdelen van mijn visgarderobe. Mocht ik echter ooit bleek, gezwollen en gehuld in dit shirt langs komen drijven, weet dan dat ik het mis had en een eventuele vloek érnstig onderschat heb.
Tenslotte mijn hoofddeksel. Na onder andere geëxperimenteerd te hebben met een legerpet (te puberaal), een strooien hoedje (leuk voor één zomer, daarna toch echt te clownesque) en een muts het hele jaar door (inderdaad, te warm), ga ik nu getooid in wat de Engelsen een ivy hat noemen. Hier in Nederland met name bekend als de zgn. opapet. De pet is geweven in een patroon dat men afhankelijk van afkomst pied-de-poule of hound's tooth noemt (Wie dat nog steeds niets zegt verwijs ik wederom graag naar de foto bovenaan dit blog.) en ik heb hem in januari van dit jaar in Ierland aangeschaft. Opapet, Ierland. Hoppa! Soul!
Helaas, te vroeg gejuichd. Verleid door de zweem van authenticiteit die de pet omgaf tikte ik in een in de Dublinse Grafton Street gesitueerd filiaal van Topman 20 euro af voor het bewuste kleppie. Gelukkig bleek de pet goed samen te gaan met mijn alledaagse garderobe, want aan de waterkant begon hij, na vele visloze dagen te hebben meegemaakt, pas waarde te hebben toen het labeltje binnenin zo groezelig was geworden dat het erop geprinte Made in China nauwelijks nog te lezen was. De weg naar ziel en authenticiteit bleek er wederom eentje zonder afsnijmogelijkheden. Geluk kun je immers niet afdwingen. Maar de aanhouder wint. Oost west, thuis best, en als het kalf verdronken is dempt men de put.

Het belang van tot op de draad versleten geluksondergoed en drie dagen achter elkaar gedragen sokken behandel ik graag een volgende keer.



2 opmerkingen:

  1. Heerlijk stukje weer...uit 2010 ook, haha!

    Ik ga denk ook maar weer wat 'soul' toevoegen aan mijn visserij.
    Jaren lang droeg ik een pet ( met een heel klein fox logo, dat dan weer wel..) maar hij zat zo lekker. Aan de binnenkant getekend met een zweetstreep die er nooit meer uit wil; verteld vele verhalen.
    Om onduidelijke reden in geruild voor een hele 'vette' G - Loomis cap, kaki gekleurd en voorzien van een grote G - Loomis etiket..ongetwijfeld 'made in china..'
    Heeft me eigenlijk noot lekker gezeten, kreeg vaak jeuk aan mijn hoofd en pijn in de kop erbij na een dag vissen.
    Ik ga hem inruilen voor een van bananen blad, met de hand gemaakte hoed..zonder etiketten, gemaakte door een onbekende 'bosneger', made in Suriname.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Die bananenhoed klinkt als een uitmuntend hoofddeksel voor de warmere maanden!

    BeantwoordenVerwijderen